facebook

De mondzorg in 2030: de visie van de NVOI

Evert Berkel
6 minuten
Polder
Hoe ziet de mondzorg eruit in 2030? In een serie interviews laat het NT de wetenschappelijke verenigingen hierover aan het woord. Volgens voorzitter Bart Polder van de NVOI heeft de professie ook in 2030 nog de regie over welk implantaat bij de patiënt wordt geplaatst.

1 In 2030 bepaalt de zorgverzekeraar nog steeds niet welk merk implantaten de patiënt in zijn mond krijgt.

“Het kan nooit de bedoeling zijn dat een zorgverzekeraar op de stoel van de behandelaar gaat zitten en de keuzevrijheid van de patiënt beperkt. Dat laat de NVOI dan ook niet gebeuren! Toen afgelopen jaar zorgverzekeraar VGZ het plan opvatte om het inkopen van implantaten voor eigen rekening te gaan nemen, hebben wij daar samen met de KNMT en ANT vanaf dag één tegen geageerd. Belangrijk, dat de professie op één lijn zit, om te voorkomen dat de verzekeraar slaagt in zijn verdeel-en-heers-politiek. Als VGZ dit met betrekking tot implantaten gaat lukken, dan zal ongetwijfeld de tandtechniek in de breedste zin des woords gaan volgen. Ook daar zou de verzekeraar dan de kwaliteit en de keuze daarin voor de patiënt en behandelaar willen gaan bepalen. En dan is het hek van de dam. Het zijn dingen waar je als behandelaar per se de regie over moet willen houden. Wij blijven er tot het bittere einde voor strijden dat dit zo blijft.

Overigens geloof ik dat VGZ hierin een uitzondering zal blijken te zijn, en dat andere zorgverzekeraars deze stap niet gaan zetten. Ze halen zich namelijk nogal iets op de hals als ze zich aan het inkoopproces wagen. Het is bijvoorbeeld een gigantische logistieke uitdaging waarin ze overeenstemming moeten zien te bereiken met verschillende aanbieders van implantaatsystemen. Daar loopt VGZ nu ook tegenaan. Ik verwacht dat die verzekeraar snel met zijn experiment zal stoppen en niet de behoefte heeft zoiets snel nog een keer te proberen. Dat is ook iets waar wij als NVOI op de voorgrond, achtergrond en met veel diplomatie naar streven. De keuzevrijheid voor patiënt en behandelaar staat immers op het spel. En dat is een groot goed, waard om voor te strijden.”

2 In 2030 ligt in het esthetisch gebied de grootste uitdaging.

 “Implantaten hebben zich al bijna vijftig jaar bewezen als prima alternatief voor tandvervanging. Op jaarbasis worden er inmiddels wereldwijd meer dan twintig miljoen geplaatst, in ons land zijn het er zo’n 150.000 tot 180.000. Implantaten worden niet alleen gebruikt als tandvervanging in het esthetische gebied. Vooral ook in de zijdelingse delen voor behoud en verbetering van het kauwvermogen of als verankering voor uitneembare voorzieningen worden implantaten terecht veel geïndiceerd. De grootste uitdaging in 2019 maar ongetwijfeld ook in 2030 zit hem wel in die esthetische zone. Daar zijn namelijk de risico’s op mislukkingen en complicaties het grootst. Die uitdaging geldt ook voor de meest ervaren implantologen. De kans op succes hangt immers niet alleen samen met je eigen skills, maar ook met de patiëntfactor. En met het feit dat die geslaagde, prachtige implantologische oplossing van vandaag er over tien jaar heel lelijk uit kan zien door bijvoorbeeld niet te voorziene tandverplaatsingen in het esthetisch gebied. Dat maakt wellicht vervanging en aanpassing noodzakelijk. Waarbij ik me goed kan voorstellen dat in 2030 voor het esthetisch gebied steeds meer wordt gekeken naar tandtransplantaties als behandelalternatief. Misschien zijn we tegen die tijd zelfs in staat om tanden te kweken, al zie ik dat nog niet zo’n vaart lopen.”

3 Over tien jaar biedt automatisering de implantoloog uitgebreide ondersteuning.

“Onlangs is in China het eerste implantaat door een robot geplaatst. Ik geloof er echter helemaal niet in dat over zo’n tien jaar de implantoloog een aantal gegevens in de computer invoert, waarna een robot de behandeling uitvoert. Daar is implantologie echt véél te complex voor. Als je ziet hoeveel variabelen er zijn, tijdens de chirurgische fase en tijdens de prothetische fase… Het mogelijk moeten toevoegen van bot of weke delen, je moet als behandelaar echt ieder moment kunnen bijsturen. Waar ik wel in geloof is dat de robot, of misschien beter automatisering, tegen die tijd een uitgebreidere ondersteunende factor zal zijn in de digitale workflow. Dan denk ik aan de integratie van de mondscanner, 3-dimensionale röntgenopnames en het ontwerp van de uiteindelijke voorziening. Zodat, wanneer de patiënt in de stoel zit, op de dag van het plaatsen van het implantaat, de uiteindelijke tand of kies al klaar ligt. De hele CAD/CAM-techniek zal zich wat dat betreft nog verder ontwikkelen. Dat gaat ook heel snel. Verder kan ook de geplande implantaatpositie tijdens de chirurgische fase automatisch bijgestuurd en gecorrigeerd worden. Nu al komen systemen op de markt waarmee je op een scherm kunt zien of je asrichting juist is en de diepte nog steeds is zoals je had gepland. Dit zijn echter geen functies die de implantoloog zullen vervangen.”

4 Implantologie is in 2030 nog steeds een breed uitgeoefend vakgebied.

“Zorgverzekeraars hebben weleens aangegeven alleen geregistreerde implantologen te willen contracteren. Maar ook in 2030 is implantologie niet uitsluitend voorbehouden aan geregistreerde implantologen. Dat is het nooit geweest en dat zal ook niet gebeuren. Waarom niet? Omdat daarmee enthousiaste, net afgestudeerde tandartsen met interesse in implantologie worden geblokkeerd in hun ontwikkeling. Je moet een registratie en erkenning als ’tandarts-implantoloog NVOI’ echt zien als een keurmerk dat duidelijkheid biedt aan patiënten en verwijzers. Het is voor algemeen practici en patiënten de garantie dat, wanneer nodig, kan worden verwezen naar iemand die qua kennis en kunde zijn vakgebied bewezen op orde heeft. Onder begeleiding van een geregistreerd implantoloog kunnen beginnende implantologen hun kennis en vaardigheden uitbouwen. Zorgverzekeraars moeten niet-geregistreerde implantologen ook helemaal niet wíllen buitensluiten. De NVOI heeft 1.700 tot 1.800 leden van wie er 308 geregistreerd zijn als erkend implantoloog. De overige leden zijn allemaal collega’s die affiniteit met de implantologie hebben. Onder deze leden zijn ook collegae die wel degelijk heel goed in staat zijn om implantaten te plaatsen. Mét vergoeding door de zorgverzekeraar! Wat zorgverzekeraars beter zouden kunnen doen, is beoordelen of alle tandartsen, die zij met betrekking tot implantologie gecontracteerd hebben, wel allemaal over de juiste kennis, kunde en vaardigheden beschikken. Een recente analyse door de NVOI wijst uit dat dit geenszins het geval is. Dit is een punt van zorg waarmee wij aan de slag gaan. Het raakt aan een van de belangrijkste punten waar de zorg momenteel mee te maken heeft: zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de zorginkoop, maar moeten tegelijkertijd de kwaliteit bewaken. Mijns inziens is dat een weeffout in het huidige systeem. Er blijkt immers dat zorgverzekeraars niet zozeer geïnteresseerd zijn in de kwaliteit die gecontracteerde implantologen leveren, maar meer naar kostenreductie streven.”

5 In 2030 is de angst voor kookboektandheelkunde ongegrond gebleken.

“Het implantologisch vakgebied is dermate complex dat het nooit volledig te vangen is in protocollen en richtlijnen. Protocollen en richtlijnen zijn er als ondersteuning van de implantoloog en moeten een stukje veiligheid bieden. Hem bijvoorbeeld laten weten wat de beste manier is om een patiënt met medicijnen tegen nabloedingen te behandelen. Wat is daarover bekend, wat is daarvan bewezen. Of bifosfonaat gerelateerde osteomyolitis, wat is daar exact over bekend en hoe ga ik daarmee om. Je moet ze dus zien als advies op de achtergrond. Protocollen en richtlijnen dienen dynamisch te zijn en continu aangepast te worden aan de laatste stand van zaken. Het wordt een ander verhaal als een klinische richtlijn die niet volledig van A tot Z is bewezen door derden tot een soort wet wordt verheven. We moeten ervoor waken dat dit zomaar gebeurd, en wel door de regie bij de wetenschappelijke vereniging te leggen. De angst voor kookboektandheelkunde is mijns inziens inderdaad onterecht, mits we er voor waken dat derden ermee aan de haal gaan. En met we bedoel ik de wetenschappelijke verenigingen, KNMT en ANT. We mogen dat niet laten gebeuren. Met richtlijnen willen we de patiënt uitsluitend een geoptimaliseerde veilige omgeving bieden. Als een richtlijn als wet wordt gebruikt en er geen ruimte is voor aanpassing aan de laatste inzichten en naar eigen onderbouwd inzicht zaken bij te stellen, nee, dan ben je verkeerd bezig”

Tekst: Evert Berkel; Beeld: Rob ter Bekke