facebook

Beklaagdenbank: Een niet-doorgebroken hoektand

Evert Berkel
5 minuten
Beklaagdenbank
Het is gebruikelijk dat een hoektand rond het twaalfde levensjaar doorbreekt. Bij klaagster is dat niet gebeurd. Haar tandarts is daar volgens haar niet goed mee omgegaan, waardoor zij extra kosten heeft moeten maken. Bij de Geschilleninstantie Mondzorg vordert klaagster een schadevergoeding.

Klaagster was tot eind 2016 patiënt in een praktijk waar zij halfjaarlijks ook de mondhygiënist bezocht. Die bepaalde dan of een afspraak bij de tandarts nodig was. De mondhygiënist heeft klaagster tot 2014 een aantal keer zo’n afspraak laten maken, waarna klaagster de tandarts ook bezocht. Na 2014 zijn er geen afspraken meer gemaakt. Nadat klaagster eind 2016 van tandartspraktijk wisselde, constateerde de nieuwe tandarts bij het eerste consult dat de rechter bovenhoektand volledig scheef is doorgegroeid. Een kaakchirurgische ingreep en beugel waren daarom onvermijdelijk.

Het is gebruikelijk dat een hoektand rond het twaalfde levensjaar doorbreekt. Dat is bij klaagster niet gebeurd. Haar oorspronkelijke tandarts had dit volgens klaagster tijdens de controlebehandelingen moeten constateren en een röntgenfoto moeten maken. Hij heeft dit echter niet gedaan. Klaagster kan zich ook niet herinneren dat de mondhygiënist dit met haar zou hebben besproken. Als de tandarts dit wel had geconstateerd en de röntgenfoto wel had gemaakt, had klaagster op dat moment de noodzakelijke mondheelkundige zorg kunnen ondergaan. Op dat eerdere moment zou die zorg minder ingrijpend zijn geweest en hadden de kosten, omdat klaagster toen nog minderjarig was, in aanmerking kunnen komen voor vergoeding door een aanvullende zorgverzekering. Klaagster heeft ze nu zelf moeten dragen en vordert de kosten van de tandarts, zijnde € 2.048, 82.

Verweer

Volgens de tandarts heeft de mondhygiënist met klaagster besproken of zij wenste dat de melkhoektand werd weggehaald, maar klaagster had daar geen interesse in. Dit is niet vastgelegd in klaagsters patiëntendossier, maar alleen mondeling besproken. De tandarts heeft klaagster sinds 5 januari 2007 twee keer behandeld, en wel op 7 februari 2013 en 27 februari 2014. Hij heeft toen ten behoeve van de cariëscontrole in klaagsters mond gekeken. Hem is toen niets opgevallen.

Er kan discussie bestaan over de vraag of iedere persisterende hoektand naar voren moet worden gehaald. Klaagsters melkhoektand stond op de goede plek. Het risico bestond dan dat zij die bij het naar voren halen van een persisterende hoektand zou verliezen, terwijl het goed mogelijk is om als volwassene goed te functioneren met een melkhoektand. De tandarts wist niet dat er een blijvende hoektand in klaagsters mond aanwezig was. 

Beoordeling

De Geschilleninstantie Mondzorg stelt voorop dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tandarts mag worden verwacht dat hij tijdens het uitvoeren van de periodieke controle bij een patiënt van twaalf jaar of ouder constateert dat sprake is van een geretineerde rechterbovenhoektand (element 13) en persisterende melktand (element 53). Dit bespreekt hij vervolgens met (de wettelijk vertegenwoordiger van) die patiënt en hij maakt – desgewenst – een röntgenfoto, opdat kan worden beoordeeld of mogelijk sprake is van een noodzakelijke orthodontische behandeling.

De tandarts heeft tijdens de controlebehandelingen in 2013 en 2014 niet met klaagster gesproken over haar geretineerde element 13 en persisterende element 53. De tandarts heeft zijn stelling dat de mondhygiënist dit op enig moment met klaagster heeft besproken, niet met bewijs onderbouwd. De Geschilleninstantie Mondzorg wijst dat verweer daarom als onvoldoende onderbouwd af.

De Geschilleninstantie Mondzorg is van oordeel dat de tandarts niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tandarts. Klaagsters klacht is daarom gegrond. Hiermee komt de vraag aan de orde of de door klaagster gevorderde schadevergoeding toewijsbaar is.

Klaagster hoorde pas van het probleem nadat haar nieuwe tandarts het met haar besprak. Klaagster heeft er daarop voor gekozen de noodzakelijke mondheelkundige behandelingen te ondergaan om het probleem op te lossen. De Geschilleninstantie Mondzorg acht het daarom aannemelijk dat, als de tandarts deze problematiek in 2013 of 2014 met klaagster (en haar ouders) had besproken, klaagster toen had gekozen de noodzakelijke orthodontische behandeling te ondergaan. Omdat klaagsters gebit sindsdien verder is gegroeid, acht de Geschilleninstantie Mondzorg het verder aannemelijk dat die behandeling toentertijd minder ingrijpend zou zijn geweest. De Geschilleninstantie Mondzorg acht het voorts aannemelijk dat klaagster haar kosten toentertijd ten laste had kunnen brengen van een aanvullende zorgverzekering. Gelet hierop meent de Geschilleninstantie Mondzorg dat klaagsters schade in redelijkheid geheel aan de tandarts kan worden toegerekend.

Uitspraak

De Geschilleninstantie Mondzorg oordeelt dat de klacht gegrond is, wijst de door klaagster gevorderde schadevergoeding toe en bepaalt dat het door klaagster betaalde griffiegeld (€ 75,00) door de tandarts aan klaagster moet worden vergoed.

Commentaar

De mondzorgberoepskoepels hebben het initiatief genomen tot oprichting van de Stichting Geschilleninstantie Mondzorg, daartoe verplicht door de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg, de Wkkgz. Zorgaanbieders dienen zich aan te sluiten bij deze geschilleninstantie. Voor deze na een uiting van onvrede door een patiënt in zicht komt, is een heel traject doorlopen. Dat begint met een goed gesprek tussen patiënt en zorgaanbieder . Biedt dat geen oplossing, dan komt een interne klachtencommissie in beeld en/of bemiddeling door de klachtenfunctionaris.

Pas als dit niets uithaalt, komt de Geschilleninstantie Mondzorg in beeld. Het geschil kan dan, op basis van het Reglement, worden opgelost met een uitspraak in de vorm van een bindend advies, zonder beroepsmogelijkheid. Ook kan de Geschilleninstantie een schadevergoeding toewijzen tot 25.000, euro, maximaal. Aanvankelijk was dat bedrag reden om te vrezen voor een grote toename van het aantal klachten, maar dit heeft zich niet voorgedaan (zie ook www.geschilleninstantiemondzorg.nl).

Centraal staat uiteraard het eerste gesprek tussen zorgaanbieder en patiënt om er samen uit te komen, en een eventuele financiële claim samen te schikken. Het is een groot voordeel om samen aan de bal te blijven en het spel fatsoenlijk uit te spelen, dat scheelt een hoop gedoe.

In deze zaak is dat niet gelukt. De claim is duidelijk: gemiste diagnose, geen adequaat dossier, wisselgebitprotocol, en geen communicatie tussen mondhygiënist en tandarts. ‘Niet opgeschreven is niet gedaan’. Dan zakt de zo vaak gepromote MOED (Mondzorg Onder Eén Dak) je toch ietwat in de schoenen. Hier althans pakt dit slecht uit, met bovendien een uiterst mager en niet onderbouwd verweer: ‘wel in de mond gekeken, maar niets gezien. Wist niet dat er in de mond een blijvende hoektand aanwezig was’. Het diagnostisch onderzoek beperkte zich hier tot gaatjes zoeken, meer niet. Als een wetenschappelijk, universitair opgeleide tandarts zijn territorium wil beschermen, zal hij uit een ander vaatje moeten tappen. Daar is meer MOED voor nodig.

Bart Admiraal is tandarts-niet prakkezerend en jurist bij JURISPREVENTIE met focus op patiëntenrecht, klacht- en tuchtrecht

Deze rubriek bevat samenvattingen van uitspraken van de Centrale Klachtencommissie van de KNMT, de regionale Tuchtcolleges en het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg en de Geschilleninstantie Mondzorg. Iedere samenvatting wordt van commentaar voorzien door een onafhankelijk deskundige.